Pensioenfonds versus pensioenverzekeraar: wie biedt meeste zekerheid?
4 november 2011 – Pensioenfondsen staan sinds 2008 erg onder druk vanwege de te lage dekkingsgraad. Dat heeft allerlei oorzaken die eigenlijk al zijn begonnen in de jaren tachtig. Zowel een paar politici als pensioendeskundigen hebben toen al aan de bel getrokken, maar de moed en wil om een aantal groter wordende problemen aan te pakken, was er toen niet. Anno 2011 zo’n 30 jaar later beginnen werkgevers en werknemers onrustig te worden over wat er met hun pensioenen gaat gebeuren. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen pensioenen ‘verzekerd’ bij pensioenfondsen en pensioenen verzekerd bij verzekeraars. Dit artikel gaat over de belangrijkste verschillen tussen pensioenfondsen en pensioenverzekeraars die voor werkgevers en werknemers belangrijk zijn. We beperken ons hierbij tot de middelloon– en eindloonregelingen, ook wel salaris-diensttijdregelingen of uitkeringsovereenkomsten genoemd.
Eind jaren tachtig konden we met droge ogen vertellen dat pensioenfondsen altijd het opgebouwde pensioen uitkeren. Misschien waren we naïef of hadden we teveel vertrouwen in de sector om de rijzende problemen van het langlevenrisico het hoofd te gaan bieden. Ondertussen weten we dat we er heel anders voor staan. De pensioenfondsen zijn hierbij volop in het nieuws, maar de pensioenverzekeraars niet. Hoe kan dat?
Hierna behandelen we puntsgewijs een aantal aspecten die duidelijk maken waarom pensioen bij een verzekeraar zekerder is dan bij een pensioenfonds. Dat is een gewaagde uitspraak, want veel pensioenpremie betalende landgenoten hebben hun pensioenkapitaal de laatste jaren behoorlijk zien verdampen. Dat zijn beschikbare premieregelingen waarover later meer.
Verplicht of vrijwillig
Voor de meeste werkgevers geldt een verplichte aansluiting van hun bedrijf bij een bedrijfstakpensioenfonds. Zo is er een pensioenfonds voor de bouw, metaalindustrie, tandtechniek, enz. Een bedrijf met werkzaamheden die vallen binnen de zogenaamde werkingssfeer van een dergelijk pensioenfonds, moeten zich verplicht aansluiten bij dat pensioenfonds. Alle werknemers moeten dan daar pensioen opbouwen. De werkgever kan niet kiezen, ook niet als de pensioenregeling erg duur is. Ook de werknemers hebben niets te zeggen. Gedwongen winkelnering dus en geen concurrentie. Er zijn een paar uitzonderingen; dat zijn pensioenfondsen waar de werkgever zich vrijwillig kan aansluiten.
Een werkgever die buiten de werkingssferen van bedrijfstakpensioenfondsen valt, mag zelf weten of hij een pensioenregeling voor z’n personeel wil treffen. Het pensioen van de werknemers wordt dan vrijwillig verzekerd bij een pensioenverzekeraar naar keuze, die van alle concurrenten als beste wordt geacht. De werkgever mag ook zelf weten welke pensioenregeling er komt en wie hoeveel betaalt. Meestal gebeurt de totstandkoming van een pensioenregeling in overleg met (een vertegenwoordiging van) de werknemers.
Het bestuur van de pensioenpot
Verreweg de meeste pensioenfondsen worden bestuurd door een vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers (vakbonden). Deze bepalen hoe de miljarden worden verdeeld en belegd, of er wel of geen indexatie moet plaatsvinden, enz. In deze besturen is belangenbehartiging van de partijen (werkgevers en werknemers) vaak belangrijker dan het goed kunnen besturen over de miljarden aan pensioengeld.
Bij verzekeraars ligt dat anders. De werkgever sluit een overeenkomst met de verzekeraar waarin afspraken worden gemaakt over hoe het pensioengeld belegd en beheerd wordt, enz.. Het bestuur van de pensioenverzekeraar heeft belang bij winstgevende pensioencontracten, maar moet tevens concurrerend zijn om te kunnen blijven bestaan. De verzekeraar moet zich inspannen om de klanten tevreden te houden.
Vaststelling van de premie
Bij pensioenfondsen stelt het bestuur de premie vast. Dat zijn overigens dezelfde partijen als die de premie opbrengen: werkgevers en werknemers. Het bestuur kijkt of er voldoende geld in kas zit. Als er bijvoorbeeld slecht beleggingsresultaten zijn, dan kan het bestuur besluiten om de premie te verhogen. Het pensioen wordt daarmee echter niet hoger. Zit er meer in de pensioenkas dan benodigd is, dan kan de premie naar beneden en/of de pensioenen kunnen verhoogd worden.
De premiecomponenten van het pensioencontract bij de verzekeraar wordt bij aanvang van het pensioencontract vastgesteld. Een premiecomponent is bijvoorbeeld de rekenrente; dit is de rente, het rendement wat de verzekeraar minimaal na aftrek van kosten moet halen, om de pensioenen te kunnen uitkeren. Als tijdens de looptijd van het contract het rendement van de pensioenpot bij de verzekeraar lager is dan waarmee is gerekend, dan mag de verzekeraar de premie echter niet verhogen. De premie wordt alleen maar hoger of lager doordat werknemers meer of minder gaan verdienen en of er meer of minder werknemers komen. Dat is pech voor de verzekeraar en geluk voor de klant.
Als er meer rendement wordt gemaakt dan nodig is om de pensioenen te kunnen uitkeren, dan is er winst ook wel overrente genoemd. Deze winst wordt meestal gebruikt om pensioenen te indexeren, te verhogen.
Niet voldoende geld in de pensioenpot
Momenteel hebben de meeste pensioenfondsen te weinig geld in kas om alle toekomstige pensioenen te kunnen uitkeren. Sommige pensioenfondsen hebben maar € 0,85 in kas om € 1,00 pensioen uit te keren. Een manier om van die € 0,85 weer € 1,00 te maken is bijvoorbeeld de premie verhogen of meer rendement maken. Als dat beiden niet voldoende lukt dan kan de pensioenleeftijd nog opgeschoven worden of als laatste redmiddel de pensioenen verlaagd worden; afstempelen heet dat. Naar alle waarschijnlijkheid gaan veel pensioenfondsen in 2013 pensioenen afstempelen, soms wel tot 10%. De overheid dekt de tekorten bij pensioenfondsen niet (behalve misschien bij het ABP).
Als de pensioenverzekeraar te weinig geld in de kas van het pensioencontract heeft, moet deze toch uitkeren. De verzekeraar moet intern op zoek naar andere potjes om de pensioenkas aan te vullen.
Indexatie, toeslagverlening, koopkrachtbehoud
Als de inflatie (geld wordt minder waard) gedurende 20 jaar 2% per jaar is, dan is een euro van nu over 20 jaar nog maar de helft waard. Andersom geredeneerd. Als een brood nu € 2,00 kost, dan kost een brood over 20 jaar € 4,00. Pensioenopbouw gaat over een lange periode. Het is dus belangrijk dat het pensioen wel z’n waarde houdt. Dat kan door de pensioenen te indexeren, een toeslag verlenen dus het behouden van koopkracht. Als de inflatie dan 2,0% is en er is al een pensioen van € 1.000 opgebouwd, dan wordt het pensioen bij volledige aanpassing aan de inflatie totaal € 1.020.
Zowel pensioenfondsen als verzekeraars kunnen pensioenen indexeren. Bij pensioenfondsen wordt indexatie betaald uit de pensioenpot. De verplicht aangesloten werkgevers hoeven hiervoor (nog) niet extra te betalen. Bij verzekeraars wordt indexatie betaald uit de winst op het pensioencontract en/of door extra bijstorting door de werkgever. Als een pensioenverzekeraar het pensioencontract volgens de bij aanvang afgesproken regels bijvoorbeeld moet indexeren, maar er is niet voldoende winst gemaakt, dan komt er een extra rekening bij de werkgever te liggen. De werknemers betalen hier dan niet aan mee. Om die extra rekening te voorkomen, wordt meestal afgesproken dat de kosten van indexatie alleen betaald worden uit de winst op het pensioencontract.
Solidariteit tussen generaties
De premie die werknemers en werkgevers aan pensioenfondsen betalen is een zogenaamde doorsneepremie. Dat is een soort gemiddelde premie. Het maakt daarbij niet uit of de verplicht aangesloten werkgever relatief oude of relatief jonge werknemers in dienst heeft. Overal is de premie bijvoorbeeld 20% van de pensioengrondslag (salaris minus AOW-franchise).
Volgens de verzekeringsrekenkunde, actuariële principes, is de premie voor eenzelfde pensioen voor een jonge werknemer veel lager dan voor een oude werknemer. Toch betalen alle werknemers hetzelfde percentage van de pensioengrondslag als werknemersbijdrage. Dat geldt voor alle werknemers die bij het pensioenfonds zijn aangesloten. Er is dus 100% solidariteit.
Bij een pensioenregelingen die bij pensioenverzekeraars zijn ondergebracht, is er geen doorsnee premie. Een werkgever met relatief oud personeel betaalt gewoon (veel) meer dan de werkgever met relatief jong personeel. De totale pensioen-premie is dus precies wat volgens de bij aanvang van het contract gemaakte afspraken nodig is om de pensioenen te kunnen verzekeren. Het is niet van belang welke pensioencontracten andere werkgevers met de verzekeraar hebben gesloten. Is er dan geen solidariteit? Ja toch wel. De bijdrage die de werknemer betaalt, moet volgens de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) voor jonge en oude werknemers even hoog zijn. Niet in absolute zin, maar als percentage van de pensioengrondslag. Zo draagt de jonge werknemer dus eigenlijk teveel bij en de oude werknemer te weinig. Dat vindt de CGB niet discriminerend. De minister van Financiën denkt daar overigens anders over.
Verdamping van pensioenkapitaal
Veel landgenoten hebben hun pensioenkapitaal in pensioencontracten met verzekeraars voor een groot deel zien verdampen. Dat zijn pensioen-contracten waarbij de pensioentoe-zegging is dat er een bepaalde premie wordt betaald aan de verzekeraar. De premie wordt dan meestal belegd in verschillend beleggingsfondsen. Vaak kan de werknemer ook zelf nog kiezen waar zij of hij in wil beleggen (opting out). Achteraf verkeerde beleggingskeuzes leveren lage of negatieve rendementen. De pensioenpot van de werknemer wordt dan steeds kleiner. Dat ziet de werknemer meteen op het jaarlijkse waardeoverzicht van het pensioencontract. Bij pensioenfondsen werkt het eigenlijk precies zo. Door verkeerd te beleggen en te rekenen, is er nu te weinig geld bij de meeste pensioenfondsen. De werknemer krijgt hiervan echter niet jaarlijks een overzicht. De werknemer merkt pas dat er te weinig geld in de pensioenpot zit, als de premie wordt verhoogd en/of zijn pensioen verlaagd. Meestal komt dat als een verrassing.
Met wat hierboven staat kan de indruk gewekt worden dat pensioenverzekeraars bij de vriendenclub van werkgevers horen. Amicaal gedrag van werkgevers hebben we echter nog niet vaak kunnen bespeuren. Ook verzekeraars zijn geen filantropische instellingen, maar zijn in principe uit op winst (voor de aandeelhouders). Het is daarom belangrijk om de condities van een pensioencontract goed uit te onderhandelen, zodat er niet teveel ‘aan de strijkstok blijft hangen’. Daarentegen kan de werkgever niet met pensioenfondsen onderhandelen. Het is gewoon slikken wat de pensioenpot schaft (en vraagt).
Als u geïnteresseerd bent in de sinking giants die veel pensioenfondsen zijn, dan is lezen van het boek ‘De Pensioenmythe’ van Martin Pikaart een onthutsende ervaring. De inhoud van dit boek ligt op één lijn met actuele publicaties van deskundigen; sommigen die in de vorige decennia ook al aan de bel trokken.